Christine de Baan
Zelf zou ik mij geen ‘verzamelaar’ noemen: er zit geen systeem of theorie achter mijn aankopen, daarvoor gaat het allemaal te spontaan en te intuïtief. Ik durf ook nooit naar een beurs als ik geen geld heb, want daar trekt mijn hart zich niets van aan (maar ik ben niet altijd zo wijs).
Als ik het later thuis overzie ontdek ik wel een lijn, al is die lastig te benoemen. Er zit vaak verlangen in de beelden, hoopvol en weemoedig tegelijk. Dingen zijn ver weg, of getransformeerd door lichtval of uitsnede. Vaak zijn het (stedelijke) landschappen. Soms staan er mensen op, maar dat zijn nooit portretten. Je ziet ze van een afstand: jongeren op een dakterras in Beijing, een vrouw die opstijgt aan rode ballonnen, een man met een spiegelend hoofd in een bos. Soms is het een hoofd van chocola. En soms een dier: ik kreeg eens van een lieve fotograaf een treurig schaap in een weiland en viel voor de droeve en zwangere orang-oetang in drievoud hierboven. Ondanks hun onbestemdheid zijn de werken voor mij bijna altijd verbonden met een actuele gebeurtenis of concrete ervaring.
Zo ook deze vleermuis, officieel: ‘vliegende hond’, van Niek Hendrix, een bijna (vanaf volgend jaar) Rotterdamse kunstenaar. Ik laat hem hier nu zien omdat hij zo staat voor alles waar we de Kunstambassade om zijn begonnen. Ik kocht hem vorige zomer, in Rotterdam, op de eerste dag dat galeries weer open mochten na de eerste lockdown. Een splitsecond besluit zonder enige twijfel, zoals dat meestal gaat, maar emotioneler dan ooit. Door de opluchting om weer kunst ‘live’ te kunnen zien, de echtheid en aanraakbaarheid ervan, het concrete van het paneel en de verf. Door de herkenning van eerder elders bewonderd werk van een kunstenaar. En het dier, de ontroerende vleermuis met zijn grote zachte ogen, drie jaar geleden geschilderd, helemaal niet vanwege de epidemie, maar nu toch symbolisch ervoor: het kan er niets aan doen, wil ons geen kwaad, wij hebben het allemaal zelf veroorzaakt.
Zoals dat heet, was hij schoonheid en troost tegelijk. Dat wens ik iedereen die langs de lijnen van de Kunstambassade gaat dwalen. Graag stel ik enkele van de (toekomstige) deelnemers aan u voor en ik raad u aan om zo snel mogelijk op atelierbezoek te gaan.
Mijn keuze uit de Kunstambassade
Renie Spoelstra
Esther Kokmeijer
Ine Lamers
Ik draag voor
Observatorium
Mijn eerste kennismaking met de drie kunstenaars van Het Observatorium was in 1998 in een Hoekse Waardse polder, waar zij mensen vanuit een simpel bouwsel al schrijvend en pratend op het landschap lieten reflecteren. Zelfs de saaiste omgeving gaat dan iets teruggeven. Dat richten van onze blik en versterken van onze zintuigen zijn ze blijven doen, van het Warten auf den Fluss paviljoen voor de Emscherkunst Triennale, tot de Zandwacht op de Tweede Maasvlakte en recentelijk de Straatkijkers in het centrum van Rotterdam. Ze leggen het landschap niet vast, maar helpen ons het opnieuw en beter te zien door hun mooie ruimtelijke sculpturen. Nu we allemaal zo aangewezen zijn op de buitenruimte en ons leven zo arm is aan schoonheid en zintuiglijke ervaringen hebben we Het Observatorium meer nodig dan ooit.
Arthur Kleinjan
De beelden van Arthur Kleinjan zijn bedrieglijk gewoon. Eenmaal gezien, vergeet je ze niet meer. Zeker wanneer je het verhaal achter de foto’s kent, of de voice-over hoort bij de film. Zijn beelden komen direct uit de werkelijkheid maar ordenen deze opnieuw, op een manier die even poëtisch is als rechttoe-rechtaan. Kleinjan geeft alledaagse menselijke handelingen een universele geldigheid – zoals de ontvankelijk poserende vakantiegangers, op de rug gezien, die ons op Schiphol opwachten – en verbindt het grillige toeval met bezonken geschiedenis – zoals in de meeslepende installatie ‘Above Us Only Sky’, die ons van de IJslandse vulkaanuitbarsting van 2010 brengt naar een vervallen Tsjechische staalfabriek, Bohumir Hrabal, Wittgenstein, The Beatles, en de wonderbaarlijke overleving van een val van 10.000 meter door een Joegoslavische stewardess.